24
Ze konden Jeanette Forsell, Lea Laurelius’ dochter uit haar eerste huwelijk, niet vinden. Het leek alsof de taalreis van het meisje een onbestemd vervolg had gekregen. Toen de plaatselijke politie langsging bij het gastgezin in Bournemouth was ze daar niet meer. De agenten kregen te horen dat ze daar al een etmaal weg was. Sten Ard had telefonisch contact gehad met een van de leerkrachten. De ene avond was er een feest geweest, de volgende dag was ze verdwenen.
Waarom had ze geen contact opgenomen? Ze was ook niet naar huis gegaan. Ze had de boot kunnen nemen, maar Scandinavian Seaways had geen passagier met haar naam gehad. Dover? Dat was een mogelijkheid. Of een misdrijf? Dat moest hij ook in overweging nemen.
Hij zocht deze ochtend bescherming in de schaduw van het hoofdbureau van het vierde district. Het was er koeler dan in de auto.
De Tredje Långgatan zag er nog net zo uit als destijds. Hier was hij begonnen, als jonge politieagent. Hij zag zichzelf weer door de straten van het vierde district lopen: Majorna, het Slottspark, Annedal en Haga, het kleinste district van de stad. Er was af en toe iets gebeurd, en dat gebeurde er nog steeds. Drie weken geleden was er een politieauto in brand gestoken.
Hij reed door de steeds legere stad. De vakantieperiode was begonnen, en de mensen verlieten de steden en trokken naar de eilanden. De files naar Saltholmen waren lang. De boten naar de eilanden van de zuidelijke scherenkust hadden hun vaarschema uitgebreid. Hij had graag bij de mannen op Vrångö willen zitten. Zijn schoonvader was zo verstandig geweest om daar een vakantiehuis te kopen toen dat mogelijk was en de familie van Sten Ard kende het verste eiland goed. Daarachter begon de zee.
Op de Avenyn, tegenover het theater, zag hij hoe de straatverkopers zich klaarmaakten voor de dag. Ze bewogen langzaam, met tegenzin bijna, afgezien van de man die jaar na jaar terugkwam en die op het moment dat het stoplicht voor Ard op groen sprong in een van zijn te verkopen waren ging liggen: een hangmat. Hij had een mooie baan.
Sten reed door Heden en parkeerde voor het politiebureau. Ove Boursé stapte de lift in voordat Ard op de knop had kunnen drukken.
‘Achtendertig graden!’
‘Ove Boursé. Brenger van vrolijk nieuws.’
‘Wees blij dat het zomer is. Nog even en dan zit je te zeuren over de oktoberregen.’
‘Ik zou drie zomers willen geven voor een oktoberbui.’
Boursé keek aandachtig naar hem. Ze liepen de lift uit en gingen Ards kantoor binnen. Het rook er bedompt.
Boursé keek opnieuw naar hem.
‘Heb je slecht geslapen?’
‘Ik heb helemaal niet geslapen. En dat komt niet alleen door de warmte.’
Drie vliegen zoemden tegen het raam. Waren ze hier de hele nacht geweest? Was het mogelijk om een nacht in het politiebureau te overleven?
‘Die vrouw… Lea Laurelius. Ze is uit club Yokohama verdwenen, als ze verdwenen is.’
Boursé liet zijn laatste woorden in de lucht hangen zodat Ard erop kon reageren.
‘Denk je dat ze helemaal vrijwillig naar buiten is getrippeld en is vertrokken? Na een grote show voor Wide?’
‘Tja, het kan een show zijn geweest, en mensen verdwijnen soms heel doelbewust.’
‘Zonder ruzie, bedoel je?’
‘Zoiets.’
‘Er is niemand in Hovås, en dan de verdwijning van die dochter…’
‘Het is onmogelijk om haar te zoeken als Europa door elkaar krioelt omdat iedereen op vakantie is.’
‘In Europa gaan ze niet zo vroeg op vakantie.’
‘Dat zeggen de Fransen.’
‘Ja, ja, de Fransen. Die bedoelen de rest van Europa.’
‘De rest van Europa?’
Het was een gesprek zonder eind. Ard zuchtte en kwam overeind. Hij kon niet langer doen alsof hij nadacht. Hij had het begin van de dag geprobeerd zijn hersenen te laten werken, in elk geval het linkerdeel, maar na een paar uur had hij beseft dat zijn denkvermogen weg was. Misschien definitief. Op dit moment deugde zijn hoofd alleen om er koffie in te gieten. Hij had de afgelopen dagen koffie gedronken alsof de cafeïne samen met wat er nog in zijn hoofd zat een zodanig chemisch proces in werking moest zetten dat hij zijn denkvermogen terug zou krijgen.
‘Ik kan niet meer denken, waarschijnlijk is het de warmte. Laten we naar de sauna gaan.’
Boursé keek naar hem met een medelijdende uitdrukking op zijn gezicht. Ard was blijkbaar gek geworden.
‘Kijk niet zo verdomd medelijdend. Een sauna is goed in de hitte. Geloof me maar.’
Het was zo. Hij had het leren waarderen toen hij vijftien jaar geleden als politieagent voor de VN had gewerkt, tijdens de eeuwigdurende helse zomerhitte op Cyprus. De Finnen waren met vier man vertegenwoordigd in Nicosia, midden in het dode rode hart van het eiland. De vier brachten het grootste deel van hun tijd in de sauna door. Toen Ard het ook probeerde, was zijn lichaam licht en koel geworden. De zomer was koel geworden en het was mogelijk geweest om verder te leven. Het denken lukte beter. Hij deelde die saunabelevenis met Jonathan Wide.
De twee mannen liepen net het kantoor uit toen de interne lijn van Ard op zijn bureau begon te knipperen.
‘Britta? Ja…’
Hij luisterde aandachtig.
‘Wanneer? Is hij hier?’
Hij gooide zijn autosleutels naar Boursé.
‘Twee keer? Zei hij dat?’
Boursé wachtte. Ard liep haastig naar de deur.
‘Iemand in het volkstuinencomplex bij Klippan, Sjöbergen, heeft een paar keer naar het bureau gebeld. Hij zegt dat hij… Verdomme, hoe kunnen ze iemand wegdrukken die belt met een tip over een moordonderzoek?’
Ze stapten in de auto en reden langs het gebouw van de Göteborgs Posten. Voor het Centraal Station wankelden de reizigers in half bewusteloze toestand over straat, op weg naar trams en bussen, nadat ze urenlang in treinwagons hadden gezeten met een binnentemperatuur die boven de veertig graden lag.
Boursé laveerde handig tussen de mensen door en sloeg links af naar de Oscarsleden. Vijf minuten later sloeg hij af naar Klippan en het Mariaplein, en daarna rechts af naar het Jaegerdorffsplein. Voor de staatsslijterij moest hij remmen omdat twee dronken mannen de Karl Johansgatan overstaken. Ze wilden naar hun kameraden, die in een groep aan de overkant van de straat stonden, bij de trap naar de videowinkel. Het waren jongeren en ouderen met getekende gezichten en een harde blik in hun ogen, zenuwachtige honden en twee vrouwen met een kinderwagen. Een man, een van de jongeren, wilde de kinderwagen van haar overnemen maar werd tegengehouden door de vrouwen. Ard hoorde een fles breken terwijl Boursé verder reed. Hij sloeg rechts af, reed langs de remise en parkeerde de auto voor de stropdassenfabriek, die nog een zekere mate van elegantie aan de omgeving gaf.
Het volkstuinencomplex van Sjöbergen was een idylle die verder mocht blijven leven. Verborgen op het bergplateau gaven de huisjes en moestuinen de mensen rust. Smalle trappen kronkelden als regenwormen rond de huizen, aan de randen van het complex was het gras hoger en waren de huisjes kleiner: sommige zagen eruit alsof ze elk moment van de berg naar beneden konden storten. Het contrast met de snelweg in het zuiden, de rivier in het noorden en het verkeer was groot.
Drie kinderen knikkerden op het grindpad.
Adam Kieowsky woonde hier het grootste deel van het jaar met zijn konijnen. Hij had wortelen en kool in zijn tuin staan. Hij sliep slecht, maakte vroege ochtendwandelingen en praatte niet graag.
‘Ik ben vanmorgen vroeg naar het water gelopen,’ zei hij tegen de twee rechercheurs.
Ze zaten in Kieowsky’s kleine tuin, onder een parasol die bescherming bood tegen de zon die hier niet kwam. Het huisje was klein, met fineer en houtvezelplaten en dakshingles die vervangen moesten worden. Boven de deur hing een Zweedse vlag.
Ard zei niets. Hij keek naar Boursé, die ook zo verstandig was om te zwijgen.
‘De oeverpromenade is om halfvier ’s ochtends altijd leeg, maar nu zag ik daar beneden een paar mensen.’
Ard zei nog steeds niets.
Het was prettig in Bar Broadway, rokerig maar prettig. Op Wides tafel stonden een fles Ramlösa mineraalwater, een glas en een schaaltje pinda’s. De muziek van Carli Tornehave, live op de Stena Danica, stroomde als een milde en zeldzame regenbui van het podium in zijn richting. Ze was niet Wides absolute favoriet, Tornehave hoorde bij een eerdere generatie, maar Wide waardeerde de ontspannen afstandelijkheid van Carl, als een sympathieke Sinatra voor de armen. Don’t talk about me when I’m gone. Tornehave kreeg veel verzoekjes tijdens haar drie kwartier op het podium.
De veerboot passeerde het eiland Vinga en naderde de brug. Göteborg lag aan beide kanten van de rivier, lamgeslagen door het moordende hogedrukgebied, maar toch dreigend. Out there like a killer in the sun. Hij had over Springsteen gedroomd. Er waren veel duistere kanten aan Springsteen. Hij was een complexe man.
Göteborg. Stad van burgers en arbeiders, stad van bobo’s, stad van verkeerde beslissingen, stad van landheren. Voetbalstad. Plotseling voelde Jonathan Wide het verlangen om met een zuivere wreeftrap tegen een voetbal te schoppen. Hij zou zijn kameraad, een nachtredacteur in Varberg, deze zomer een keer bellen. Dan zouden ze samen naar een zacht, mooi voetbalveld gaan om de bal over te schieten en ze zouden de zeventienjarige zoon van de nachtredacteur dwingen om mee te gaan zodat het in elk geval nog ergens op zou lijken. Daarna zouden ze het ervan nemen in het huis van de redacteur, met een koud biertje en hun voeten in een bak warm water.
De veerboot had de terminal bereikt en draaide nu als een stenen walvis langzaam in de rivier. Wide wachtte zo lang mogelijk. Daarna liep hij door de lange, lichte gang, alsof het een galerie was. Hij liep over de loopplank, passeerde de douane zonder iets aan te geven en liep de trappen af naar het dampende asfalt.
Adam Kieowsky vertelde. Hij was naar de kleine heuvel gewandeld, meteen rechts van wat de mensen de Rode Steen noemden.
‘Hoewel hij een tijd geleden blauw was.’
‘Blauw?’
‘Dat gebeurt soms, meerdere keren per jaar. Iemand verft hem groen of blauw. Eén keer was hij zelfs oranje.’
Hij had drie personen in de vroege ochtend vanaf Nya Varvet zien lopen.
‘Weet je… Weet u zeker dat het vanaf die kant was?’
Ard legde Boursé met een blik het zwijgen op. Hij zorgde ervoor dat de getuige het zag.
‘Ik denk dat we meneer eh… Kislowsky gewoon moeten laten vertellen wat hij heeft gezien.’
‘Kieowsky.’
‘Ga uw gang, meneer Kieowsky.’
‘Goed, het was vanaf Nya Varvet. Ik zag drie personen, en ongeveer honderd meter daarachter liep nog iemand. Het was een beetje vreemd dat er op dat vroege tijdstip zoveel mensen waren. Ze droegen geen sportkleding, anders was het misschien niet zo vreemd geweest. Mensen met sportkleding duiken op elk moment van de dag of de nacht op. Deze mannen waren heel elegant, mooi in het pak.’ Hij had hun monden zien bewegen maar hoorde niet wat ze zeiden. Ze praatten zachtjes, flarden van woorden dreven met de zwakke bries naar de plek naast een wilde perenboom, waar hij had gestaan.
Een kraai vloog plotseling naast hen op met een kreet die de stilte verbrak. Boursé schrok. De oude man krabde aan zijn ongeschoren kaak en vertelde verder.
Ze waren op een bank gaan zitten. Kieowsky zag dat twee van de mannen heel jong waren. De oudere man zat in het midden. Hij was… kon hij vijftig zijn? Op het moment dat Kieowsky verder wilde lopen, zag hij dat een van de mannen ging staan, ergens om lachte en een gebaar maakte alsof hij een toost uitbracht. Hij trok de rits van zijn gulp naar beneden, ging achter de bank staan en plaste op de margrieten in de greppel. Toen hij klaar was deed hij een stap naar achteren, naar het fiets- en wandelpad. Hij keek snel in beide richtingen en daarna zag Kieowsky dat een van de mannen op de bank, de andere jonge man, zich naar achteren draaide en hoe de man achter de oude man leek te knikken en iets uit zijn colbertje haalde. Vervolgens hoe de man op de bank, degene die naar achteren had gekeken, de man naast hem plotseling omarmde en hoe de man achter de bank, die iets tevoorschijn had gehaald, een armbeweging naar achteren en daarna naar voren maakte, in de richting van de man op de bank, maar niet degene die achterom had gekeken… en hoe de man die was omarmd als het ware opsprong toen degene die achter hem stond naar hem stootte. Kieowsky kon zien dat de man hevig trilde, het leek heel lang te duren en de twee anderen hielden hem vast, een van hen liet hem alleen heel even los om een stukje in beide richtingen te lopen en om zich heen te kijken. Daarna werd degene die had getrild helemaal stil en de twee anderen gingen weg. Kieowsky was naar zijn huisje gegaan en had een hele tijd in zijn piepkleine slaapkamer gezeten. Hij was alleen nog naar buiten gegaan om de konijnen te voeren, en uiteindelijk was hij naar de telefooncel gegaan om de politie te bellen.
‘Waarom hebt u niet eerder gebeld?’
‘Ik weet het niet, of misschien ook wel. Het gevoel was te sterk, de herinneringen…’
‘Begreep u dat u een moord had zien plegen?’
‘Ja.’
Hij wilde nog meer zeggen.
‘Ik heb veel moorden zien plegen.’
‘Wat?’
‘Ik heb veel moorden zien plegen. Ik ben een Poolse Jood. Ik zat op zolder toen ik hoorde hoe mijn vader en twee kleine zusjes werden doodgeschoten.’
Sten Ard en Ove Boursé waren even stil.
‘Kunt u ons nog meer vertellen over deze mannen?’
‘Alleen wat ik heb verteld. Ze droegen elegante kleding, degene… die is vermoord iets minder dan de andere twee.’
‘Hebt u gehoord wat ze zeiden?’
‘Dat was onmogelijk. Dan hadden ze me gezien.’
‘U zei eerder dat er nog iemand achter liep?’
Boursé had zich al afgevraagd wanneer Ard de vraag zou stellen.
‘Ik zag die persoon pas toen alles voorbij was. Toen kwam ze achter de klippen vandaan, in de bocht.’
‘Zé!?’
‘Zei ik dat niet? Ik zag het duidelijk. Het was ook lichter geworden. Het was een vrouw. In een broek en een shirt, maar het was een vrouw.’
Er waren mensen die beweerden dat politiewerk 2 procent inspiratie en 98 procent transpiratie was.
Sten Ard had dat altijd onzin gevonden. Politiewerk was 90 procent routine en moeizaam onderzoek, 3 procent creatief denkwerk, 5 procent nutteloos aandacht besteden aan een steeds slechter wordende maag, 1,5 procent diplomatie en 0,5 procent krankzinnigheid.
Soms was er krankzinnigheid nodig om het werk vol te houden.
Vandaag bestond het werk echter uit transpiratie. Honderd procent transpiratie. In de sauna van Ruddalen dachten Ard en Boursé na over het onderzoek.
‘Heb je nog met je vriend gepraat… met Wide?’
Boursé ging verzitten, alsof hij de stroom zweetdruppels gelijkmatiger over de bank wilde verdelen.
‘Ik denk dat Wide ons verder kan helpen met het onderzoek.’
Sten Ard verschoof. Hij vroeg zich af hoe lang hij hier kon blijven zitten. Wat was zijn record?
‘Je hebt vrij genomen.’
‘Wat?’
‘Je hebt gisteren vrij genomen. Ik was naar je op zoek.’
‘De hitte. Ik heb me teruggetrokken en heb geprobeerd na te denken.’
‘Dat heb ik ook geprobeerd.’
‘Heeft Wide je eerder geïnspireerd?’
‘Getranspireerd? Sorry, dat is de omgeving. Wide? Ik denk dat hij op dit moment moeite heeft om zichzelf in de hand te houden. Hij beweert dat hij tijdens een inbraak is neergeslagen.’
‘Waar?’
Sten Ard goot voorzichtig een schep water op de steen, ging weer op de bank zitten en voelde de intense hitte in zijn huid trekken. Heel even had hij het gevoel dat hij op zou stijgen.
Nu zou hij zijn bloeddruk moeten opmeten.
‘In zijn flat.’
‘Daar heb je niets over gezegd.’
Ard deed geen moeite antwoord te geven.
‘Ik heb nagedacht over een eventueel verband,’ zei hij even later.
‘Met Hovås?’
‘Ja, en Laurelius.’
‘Was dat de vrouw die de Pool bij Nya Varvet heeft gezien?’
‘Tja, iedereen is onschuldig tot het tegendeel is bewezen, maar ze heeft een aantal vragen te beantwoorden.’
‘Als ze antwoord kán geven.’
‘Hetzelfde lot als haar echtgenoot?’
‘Als dit met drugs te maken heeft, tellen oude loyaliteiten niet.’
Boursé ging staan en liep naar de douche. Ard zag door het glazen raam van de saunadeur hoe hij zijn gespierde lichaam inzeepte. Het was grappig om de gewoonten van mensen in de sauna te zien. Sommigen wasten zich voor de sauna en anderen gingen naar binnen zonder hun lichaam zelfs nat te maken. Velen wasten zich als ze uit de sauna kwamen.
Ard begreep dat Boursé zich tussen de perioden in de hitte waste.
‘Dat heb ik nog nooit gezien.’
‘Wat?’
‘Dat iemand zich inzeept en daarna weer in de sauna gaat zitten.’
‘Alles wordt een gewoonte. Ik heb een oom die zich helemaal niet waste. Hij beweerde dat hij zijn poriën niet dicht wilde smeren als ze eindelijk open waren.’
‘Was hij een verstokte saunabezoeker?’
‘Hij ging drie keer per dag.’
‘Het klinkt als een afwijking. Zo vaak?’
‘Die kerel verdampte bijna. Hygiëne was alles voor hem.’
‘Hij moet lekker geroken hebben.’
‘Hij werd overal in Redbergslid “parfum” genoemd.’
Sten Ard glimlachte. Hoe goed kende hij Ove Boursé eigenlijk? Boursé werkte nog niet zo lang op zijn afdeling. In het begin had hij gedacht dat Boursé niet veel humor had. Het contact tussen hen was strikt beroepsmatig geweest, maar dat zou kunnen veranderen. Boursé vertoonde steeds vaker een glimp humor en daarmee zijn ziel.
‘Ik denk dat we contact met de top moeten opnemen.’
Boursé draaide zich naar Ard.
‘Laurelius’ vrouw kan het lot van haar man hebben getroffen, ze kan dood zijn.’
‘En als ze leeft?’
‘Des te meer reden om de boel in de gaten te houden.’
‘Ik weet niet of we zoveel hebben om in de gaten te houden.’
Boursé veegde het zweet van zijn gezicht en bovenarmen.
‘Fylke zei iets interessants…’
Hij zag de uitdrukking op Ards gezicht.
‘Nee, echt. Hij vertelde over mislukte invallen, raadselachtige omstandigheden en missers die niet hadden mogen plaatsvinden.’
‘En?’
‘Kunnen we iedereen in het korps vertrouwen?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Drugstransacties?’
‘Jezus, jij stelt moeilijke vragen. Er zijn smerissen die zich laten pijpen op de achterbank van auto’s en het komt voor dat collega’s de andere kant op kijken…’
‘In Norrmalm is vorige week een agent opgepakt voor drugsbezit. Amfetamine. Interne Zaken is een onderzoek gestart.’
‘Interne Zaken doet altijd onderzoek.’
Ard ging staan en keek naar de thermometer. 89 graden, het was niet goed als de warmte boven de 90 graden kwam. Eigenlijk was het 78 graden te warm. Boursé krabde aan zijn voet.
‘We kunnen erover nadenken tijdens verloren momenten.’
‘Waar wil je beginnen?’
Sven Holte nam de veerboot Silvertärnan naar Vrångö en liep snel naar het westelijke strand. De boot zat vol met jonge, bruingebrande gezinnen. Holte moest lang in de rij wachten voordat alle kinderwagens van de boot gereden waren.
Hij vond een afgelegen plek bij een rozenstruik, kleedde zich snel om en liep daarna het heldere, ondiepe water in. Toen hij vijftig meter had gelopen, dook hij onder de wateroppervlakte en bleef zo lang onder water als zijn longen het uithielden.
Toen Jonathan Wide net was begonnen als politieagent waren ze hier een keer samen naartoe gegaan, Wide, Holte, Ard en nog een paar mannen, voor een uitgebreide werklunch in de zon. Hij had gedacht dat het goed zou komen. Dat was lang geleden. Hij was toen anders geweest. Wide was anders geweest. Het was niet goed gekomen.
Holte hoorde van ver het geluid van kinderen die op het strand speelden. Dat vond hij niet prettig. Hij deed zijn ogen dicht.